Stop met dat gore gesmak

Achtergrond

Stop met dat gore gesmak

tekstAlja Bakker

Snuiven, hoesten, slissen, slurpen: journalist Alja Bakker heeft misofonie en krijgt moordneigingen van dit soort geluiden. Dat is best lastig, ook voor haar man.

HET IS EVEN GELEDEN DAT W. EN IK MET Z’N TWEETJES UIT ETEN ZIJN GEWEEST, dus we hebben er zin in. De oppas neemt het thuisfront waar, ik heb voor het eerst mijn nieuwe jurk met franjes aan en het eten bij het restaurant waar we gereserveerd hebben, is voortreffelijk. We drinken prosecco, praten honderduit over eindelijk weer eens iets anders dan de kinderen en ik verheug me nu al op het toetje: hemelse modder. Niets, werkelijk niets, kan ons kisten vanavond. Hoera.
Hoewel … Halverwege het hoofdgerecht hoor ik ineens iets. Het komt bij de tafel achter me vandaan. Hoor ik dat nou goed? Jazeker, er slist iemand. “Negeren,” fluister ik mezelf in gedachten toe, “gaat vanzelf over.” Ik glimlach naar W. als een boer met kiespijn en probeer ons fijne gesprek voort te zetten. Neem nog een hapje, nog een slokje. Maar natuurlijk stopt het geslis niet. Langzaamaan hoor ik niets anders meer dan dat ene geluid, het kruipt als het ware onder mijn huid. In plaats van me te concentreren op de lieve man tegenover me, spits ik mijn oren in afwachting van de volgende slis. En wanneer die zich laat horen, krimp ik ineen en knijp ik mijn ogen tot spleetjes. Ik hou dit niet vol, ik moet hier weg. “Wat is er?” W. kijkt me vragend aan. Ik wil het niet zeggen, vind mezelf zó stom, maar het kan niet anders. Dus ik fluister: “Er slist iemand.”
Nu heeft W. na dertien jaar verkering natuurlijk vaker met dit bijltje gehakt. Allang blij dat hij nu eens niet de veroorzaker van het gehate geluid is, wenkt hij per direct de ober en regelt een nieuw tafeltje aan de andere kant van de zaak, waar we even later veilig onze hemelse modder oppeuzelen. Dat aan de tafel naast ons een volwassen kerel met zijn wijsvinger tot het tweede kootje in zijn neus zit te roeren, negeer ik voor het gemak even. Ook vies (héél vies), maar het maakt in elk geval geen geluid. De avond is gered.
Hallo, mijn naam is Alja en ik heb misofonie. Dat betekent dat ik niet tegen ‘vieze geluiden’ kan. Zoals slissen, smakken, hoesten, slurpen, rochelen, sniffen, kuchen, pulken, krabben en snuiven – eigenlijk zo’n beetje alle geluiden (behalve praten of zingen) die een mens met z’n mond, neus of nagels kan maken. Misofonie wordt officieel erkend als neurologische aandoening en betekent letterlijk ‘geluidshaat’. Mensen die eraan lijden, voelen extreme walging bij het horen van bovenstaande voorbeelden, of bijvoorbeeld bij het kraken van een zak chips, het tikken op een toetsenbord, happen in een appel of een kat die zichzelf likt. Soms gaat het gepaard met last hebben van repeterende bewegingen, zoals een wiebelende voet, en bij mijzelf hangt het ook nog eens samen met mensen die vieze dingen doen. Zoals eerdergenoemde neuspeuteren (en het allerergst: de opbrengst vervolgens opeten), pulken aan een nagelvelletje of en plein public met een tandenstoker in de weer gaan.
Wanneer ik een vies geluid hoor, komt dat bij me binnen als een drilboor op een open zenuw. Ik kan niets anders meer horen dan het geslurp, gesmak of gesnuif. Een boek lezen, me concentreren op de film, een gesprek gaande houden – vergeet het maar. Lijdzaam moet ik op die momenten ondergaan hoe een intens gevoel van agressie zich van me meester maakt. Want dat is typisch voor miso­fonie: het gaat gepaard met enorme woede, frustratie en een welhaast onbedwingbare behoefte om degene die het gehate geluid produceert, de nek om te draaien. Er iets van zeggen is onbegonnen werk, want ik realiseer me maar al te goed dat wat ík een walgelijk geluid vind, voor die ander een futiliteit is. “Ik? Smakken? Waar heb je het over.” Dus zit er niets anders op dan de smakker ziedend aan te staren en te denken: hou óp, of ik sla je helemaal kapot.
Vreemd genoeg kan ik vieze geluiden van kinderen tot een jaar of acht wél hebben, en van dieren ook. En als ik denk een vies ­geluid te horen, maar het blijkt bijvoorbeeld het mechanisch schurende ­gekras van de treinwagon te zijn, kan ik er ineens wél tegen. Hoe dat ­precies werkt in mijn hoofd, kan ik niet uitleggen. Waarschijnlijk heeft het te maken met verantwoordelijkheid. Je kunt een drinkende baby tenslotte niet aanspreken op het smakkende geluid. En een konijn knaagt niet luidruchtig aan zijn wortel om mij te pesten.

‘ik hoorde
mijn vaders
speeksel
klotsen, zijn
kaken kraken
en werd
he-le-maal
gek’

Volwassenen kun je dat wél kwalijk nemen. Zij zouden beter moeten weten.
Ik was twaalf toen ik me voor het eerst realiseerde dat ik misschien een probleempje had. Zoals elke dag aten we met het hele gezin in de grote woonkeuken, ik zat op mijn vaste plekje tegenover mijn vader. Ineens hoorde ik geen kinderstemmen of gelach, maar alleen mijn vaders gebit dat zijn aardappelen vermaalde. Ik hoorde zijn speeksel klotsen, zijn kaken kraken, zijn lippen smakken en dacht dat ik he-le-maal gek werd. “Je doet goor”, beet ik hem toe, en: “Hou op met smakken, je eet vies.” Maar mijn vader, kribbig na een lange werkdag, trok zich niets van me aan en at stoïcijns verder. Toen kwam er kortsluiting. Ik kón gewoon niet meer, pakte de blauwe aarde­werken waterkan en goot die in één vloeiende beweging leeg over het nog halfvolle bord van mijn vader. Ik zie de drijvende sperziebonen nog voor me. Het lijkt me overbodig te zeggen dat het die avond nog lang spookte in huize Bakker.
Sindsdien is misofonie een onderdeel van mijn dagelijks leven, waar ik bewust rekening mee moet houden. Naar de bios? Liever ’s middags, wanneer het rustig is en de kans groter dat er geen popcornknager naast zit. Werken in een kantoortuin? Lastig, want er haalt altijd wel iemand nietsvermoedend zijn neus op. Oordoppen en geluidswerende koptelefoons zijn in dergelijke situaties mijn beste vrienden. Sterker nog, ik stap de trein niet in zónder. Want de trein is voor een misofoon niets minder dan oorlogsgebied. Het lijkt haast of het ritmisch schokken van de wagons mensen doet vergeten dat ze zich in een openbare ruimte bevinden. Dat andere reizigers hen daadwerkelijk kunnen zien en horen. Zo heb ik mensen in de trein hun nagels zien knippen, in hun neus zien peuteren, hun tanden zien flossen en aan hun blote tenen zien pulken. Ooit vijlde de vrouw naast me haar vingernagels, waarbij ze na het vijlen het witte poeder van elke nagel aflikte. En misschien wel het vreemdste dat ik ooit zag was een vrouw die met spiegel en pincet langdurig geconcentreerd haar snorharen epileerde. Begin dit jaar beschreef Sylvia Witteman in haar column voor de Volkskrant haar verbazing over een bellende man die, toen zij in een volle trein een broodje at, uitriep: “Getverderrie! Ja sorry hoor, er zit hier iemand uitgebreid te éten!” Waarbij hij haar walgend aankeek, alsof ze met de wc-deur open zat te kakken. ‘Wat voor een aanstoot kan iemand nemen aan een broodje mozzarella met tomaat?’ vroeg ze zich af.

‘iemand
die keihard
ademt, willen
slaan – ik
realiseer
me ook dat
dat geschift
klinkt’

Nou Sylvia, onbeschrijflijk veel aanstoot. En dat was te zien aan de commentaren onder haar bericht. Van ‘Smakkende mensen’ (met een huiver-emoji), tot ‘Ik zou zoiets ook walgend bekijken’ en ‘Een broodje hoeft niet te kraken of stinken om heel goor verorberd te worden’. Nu weet ik natuurlijk niet of deze schrijvers ook misofonie hebben, maar in elk geval één reactie kan niet anders dan van een misofoon afkomstig zijn: ‘Ik zat eens in het vliegtuig naast een of andere goorlap die bijna voortdurend grote stukken kaas vrat, terwijl de hufter driftig op een klein toetsenbordje zat te tikken alsof z’n leven ervan afhing. De man ademde ook nog eens heel luid door z’n neus bij elke hap. Het liefst had ik hem het vliegtuig uitgeflikkerd.’ De woede, walging en agressie – ik had het zelf geschreven kunnen hebben.
Ik snap wel dat misofonie moeilijk te begrijpen is voor normale mensen. Iemand willen slaan omdat-ie te hard ademt – het klinkt geschift. Maar stel je nu eens voor dat een groot aantal mensen het normaal zou vinden om anderen regelmatig pijnlijk met een scherpe prikstok in de billen te prikken. Gewoon even – prik, prik – als je langsloopt. Prik – als je op de bus staat te wachten. Prik, prik, prik – elke twee minuten in de trein. Ieder weldenkend mens zou daar op een gegeven moment agressief van worden. Ik voel bij het horen van gesnuif, geslurp of geslis dan wel geen fysieke pijn, maar op neurologisch niveau is het gore geluid wel degelijk soort van pijnlijk. Toch ben ik in mijn leven al vaak belachelijk gemaakt om mijn overgevoeligheid. “Dan luister je er toch gewoon niet naar” of “Wat ben je onverdraagzaam” – I’ve heard it all. In dat laatste zit trouwens wel een kern van waarheid, want ik ben door mijn misofonie inderdaad niet de meest verdraagzame persoon op aarde. Maar beste mensen, misofonie is geen keuze. Als ik het uit zou kunnen zetten, zou ik dat doen.
Vooral voor mijn man zou dat fijn zijn. Want natuurlijk is hij degene die veruit het vaakst slachtoffer is van mijn geluidsfascisme. Zitten we ’s avonds net lekker samen op de bank, haalt hij het in zijn hoofd om een kop kokendhete thee voor zichzelf in te schenken. Daar hoef je bij mij natuurlijk niet mee aan te komen, want hete thee betekent slurpen, blazen, hard slikken en luidruchtig roeren. Dag film, hallo frustratie. Nog zoiets: crackers eten. Het geluid van een harde cracker, extra knapperig nieuw uit het pak, tussen de kiezen van een 45-jarige man is met geen pen te beschrijven. “Hou je in,” spreek ik mezelf op die momenten streng toe, “de lieve schat eet gewoon even zijn ontbijtje.” Meestal lukt dat, soms niet, met als gevolg woede en onbegrip (bij hem)en gêne en frustratie (bij mij).
We hebben er al talloze discussies over gehad, waarbij de onderliggende vraag vaak is: aan wie ligt dit? Natuurlijk heb ik een afwijking, maar heel stiekem vind ik niet per se dat ik ongelijk heb. Want vraag ik nu werkelijk zo veel, als ik graag in de trein wil zitten zonder rochelende buurman? Is het onredelijk om te verwachten dat de mensen in mijn omgeving niet slissen, uit hun neus eten, slurpend hun thee drinken of luidruchtig aan hun vingers sabbelen? Ik kan hierover met niemand zo lekker oreren als met studievriendin en mede-misofoon L. Wij zijn knettergek, durven we op die momenten best toe te geven, maar zij ook! Haar man bijvoorbeeld, schijnt intens hard en vaak zijn neus te snuiten. “Dat doe ik toch ook niet?” zegt ze. “Dus wie is hier nou het probleem: ik met mijn overgevoeligheid, of hij met zijn gore geluid?” Of met andere woorden: zijn wij nou zo onverdraagzaam, of is de rest van de wereld gewoon lomp en ongemanierd?
Ik troost me met de gedachte dat het nog veel erger kan. Zo zijn sommige mensen met ernstige misofonie niet meer in staat om met hun gezin aan tafel te eten, dragen velen permanent oordoppen en lukt het anderen niet een relatie aan te gaan of samen te wonen wegens te veel prikkels en frustratie. En als ik in de trein weer eens gevangen zit tussen een snuiver en een rochelaar, dan app ik vriendin L., die altijd bereid is even lekker mee te schelden op alle smeerlappen van deze wereld. Het is echt waar: gedeelde smart is halve smart.

Dit is een LINDA.premium artikel die je van ons cadeau hebt gekregen. Vaker digitaal lezen? Probeer dan een abonnement op LINDA.premium (nu 1 maand gratis) en lees het hele magazine online, aangevuld met nog veel meer exclusieve interviews en spraakmakende verhalen.