Nienke Plas

Interview

Nienke Plas

Ze was nog maar net geboren, toen er bij de dochter van Nienke Plas (36) een hartafwijking werd geconstateerd. ‘houd er rekening mee dat ze het niet haalt’, zei de arts.

WANNEER ONTDEKTEN JULLIE DAT ER IETS MIS WAS MET HARLEYS GEZONDHEID? “Toen ze twee maanden was. Achteraf gezien had op de zwanger­schaps­echo’s kunnen worden geconstateerd dat er iets mis was, maar het is niet opgemerkt. Het glipte erdoorheen tijdens de controles en mijn zwangerschap verliep goed.
Acht weken na haar geboorte vond ik Harley niet lekker comfortabel ogen. Ze was een beetje druilerig, mieperig, kortademig. Het RS-virus, dacht ik nog: Harley is geboren in november en het virus heerste in die periode. Ik liet haar onderzoeken door de huisarts en werd al gauw naar huis gestuurd. ‘Niks aan de hand.’ Maar toen ik de volgende dag naar mijn meisje keek, dacht ik: nee, nee, nee, ik ga terug. Terug naar de huisartsenpraktijk, dit keer een andere arts. Hij kon niets ontdekken, maar was er toch niet gerust op en stuurde ons naar de spoedeisende hulp. Daar kreeg Harley een saturatiemeter op haar vingertje om het zuurstofgehalte in haar bloed te meten. Ik zag dat de verpleegkundige in de stress schoot. Ze werkte nog niet lang op de afdeling, had ze me verteld, en ik weet nog dat ik – heel dom – dacht: misschien is ze gestrest omdat ze me herkent of zo. Meid, relax, waarom zijn je handen aan het trillen – een steady hand zou beter zijn bij dit werk. Ik had met haar te doen.
Achteraf bleek dat ze heel erg schrok van Harleys saturatie. Van één of twee witte doktersjassen in de kamer gingen we ineens naar zeventien jassen om Harleys bed. Er werd met spoed een arts ­opgeroepen van het Academisch Medisch Centrum. Over de vluchtstrook is hij naar ons toe geracet. Kort na aankomst nam hij me apart: ‘Ik vermoed een luchtweginfectie of iets met haar hart. Ik moet haar tuben, intuberen, om haar hart extra zuurstof te geven, maar dat ik dat moet doen, is helemaal niet goed. Je moet nu je man bellen.’
Resley kwam aan in het ziekenhuis en vertelde de baliedame dat hij voor Harley Stjeward kwam. Ze nam hem mee de gang in. Bij één patiëntenkamer was duidelijk grote stress. Artsen vlogen in en uit. Alsjeblieft niet die kamer, dacht hij nog. Maar het was inderdaad Harleys kamer.
Ik kwam niet goed uit mijn woorden toen ik Res zag. Ik wilde niet breken. Niet nu. Het voelde alsof ik mijn kracht verloor als dat zou gebeuren en Harley dat zou voelen. Tegen Resley zei ik: ‘Zorg dat je sterk bent. Kijk me aan, het komt goed. Je mag niet nadenken over het nu. Ons kindje gaat niet dood. Denk aan de toekomst. Ze is straks zestien, heeft een croptop aan en gaat uit met de verkeerde jongen en dat vinden we niet relaxed.’ Hij knikte.
De arts zei dat ze Harley niet stabiel kregen met medicatie. Ze werd naar het AMC overgebracht. Ze legden haar op een brancard en brachten haar met piepende banden naar het andere ziekenhuis. Dat kleine hummeltje, ons minimens. In de ambulance zat ik naast haar, mijn benen slap als pap. Na de eerste onderzoeken in het AMC werden we een kamertje in gedirigeerd. Diezelfde arts weer, nu met een andere arts en een kindercardioloog. Hij begon te praten, maar ik keek Res alleen maar aan, was met stomheid geslagen. Wat zegt deze man nou? ‘Uw dochter heeft een hartafwijking. We moeten haar waarschijnlijk opereren en dat laten we doen door de beste artsen, in Leiden. Uw dochter is heel erg ziek. U moet er rekening mee ­houden dat ze het niet haalt.’ Ik wilde opstaan. Weggaan. Weg uit deze achtbaan waarin we terecht waren gekomen en die geen enkele ouder wil meemaken. Ik wilde vluchten uit deze situatie, maar ik keek Resley aan en zei: ‘Onthoud wat ik heb gezegd. Blijf sterk. Blijf ademen. Je weet dat ik graag manifesteer. Je vindt me zweverig, maar ga het doen nu. Manifesteer die goeie afloop. Ik ga met de ambulance mee en jij rijdt rustig achter ons aan.’”