Johan Fretz: ‘aan tv-spelletjes moet ik niet meedoen’

Column

Johan Fretz: ‘aan tv-spelletjes moet ik niet meedoen’

tekstJohan Fretz

HET WAS 2012, IK HAD NET GEDEBUTEERD ALS SCHRIJVER, en het was niet onopgemerkt gebleven. Plots mocht ik aanschuiven bij talkshows en werd ik gevraagd voor interviews in kranten en tijdschriften, vaak opgesierd met fancy fotoshoots waarin ik moeilijk in de lens staarde: een ernstige blik, twee wenkbrauwen zo groot als landingsbanen. Hier was Een Echte Schrijver aan het woord, leek ik te willen zeggen. Misschien jeugdige hoogmoed, maar ik vrees dat ik op de foto hierboven nog altijd net zo kijk. Zoals dat mooi heet was alles even ‘heel erg aan de hand’, ik werd gehypet en de verzoeken stroomden binnen. Op een middag belde een redacteur van De Nationale IQ Test me op, met die enthousiaste toon waarmee redacteuren van tv je het gevoel geven dat je hun allerbeste vriend bent (al zetten ze je natuurlijk ook gerust weer bij het grofvuil wanneer de hype is gaan liggen). Of ik mee wilde doen aan de Nationale IQ Test van BNN? Nou: natuurlijk. Wat een eer, zei ik. ­Geweldig. Mijn kersverse agent Kristien – ik speelde nu echt mee in de volwassen wereld en dan heb je een agent nodig zodat je niet op alles ja zegt – was minder enthousiast. Mijn debuutroman ging over een jongeman die ooit minister-president van Nederland wordt. Kristien was onverbiddelijk. Ze keek me bezorgd aan en zei droogjes: “Nee, Johan. Ik weet echt wel dat je een slimme jongen bent, maar als jij straks even je dag niet hebt, ben je tot het einde der tijden de minister-president met een IQ van 47. Gaan we niet doen.” Ik ben haar er altijd dankbaar voor geweest. Aan tv-spelletjes moest ik sowieso niet meedoen. Dat vond zij, dat vond mijn uitgever, en dat vond vooral mijn beste vriend W.